1. De lidstaten zorgen ervoor dat natuurlijke en rechtspersonen het recht hebben om bij een toezichthoudende autoriteit gemotiveerde bezwaren in te dienen wanneer zij op basis van objectieve omstandigheden redenen hebben om aan te nemen dat een onderneming de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen niet naleeft (“gemotiveerde bezwaren”).
2. Wanneer het gemotiveerde bezwaar onder de bevoegdheid van een andere toezichthoudende autoriteit valt, geeft de autoriteit die het bezwaar ontvangt, dit door aan die autoriteit.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de gemotiveerde bezwaren beoordelen en, in voorkomend geval, hun bevoegdheden als bedoeld in artikel 18 uitoefenen.
4. De toezichthoudende autoriteit stelt de in lid 1 bedoelde persoon zo spoedig mogelijk en in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van nationaal recht en met inachtneming van het Unierecht in kennis van het resultaat van de beoordeling van zijn gemotiveerde bezwaar en zal dit met redenen omkleden.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat de personen die overeenkomstig dit artikel een gemotiveerd bezwaar hebben ingediend en overeenkomstig het nationale recht een rechtmatig belang bij de zaak hebben, toegang hebben tot een procedure voor een rechtbank of een andere onafhankelijke en onpartijdige overheidsinstantie die bevoegd is de beslissingen, het handelen of het verzuim van de krachtens deze richtlijn bevoegde instantie aan de procedurele en materieelrechtelijke voorschriften te toetsen.